Kosmische gedichten - Camelot magazine

CAMELOT MAGAZINE
Ga naar de inhoud


Voor het raam

Hier, in mijn eigen leven, ik.
Op gras en takken stilte en sneeuw.
Wat droomde ik van heelal en eeuw?
Daar is alleen: dit ogenblik.

Ik voel 't. En toch, niet gans als mijn,
Maar of 't mij toeruist door die boom:
Een stem, van verder dan mijn droom
Gezongen uit een dieper Zijn.

Wel weet ik: als die stem mij richt,
Wordt eens dit bont-verweven lot
Plotseling tezaam getrokken tot
Eén, helle, kern, een flitsend licht.

P.N. van Eyck (1887 - 1954)


Cirkelloop

Ik ben een vonk die doelloos, richtingloos,
Geworpen in 't heelal mijn vaart begon,
Toen bond me aldra aan zich een andre zon
En wentlend leef ik ongemeten poos,

Een kern van leven, in zichzelven voos,
Vol van de kracht die in en rond mij spon.
O dat ik zonder weten eeuwig kon
Wentlen in de onbegrepen stralenroos.

Oneindige wereld, onvoltooid heelal
En onbegonnen, maar waarin elk deel
Beeld van het heel is en een lichtgespeel

Langs de eeuwge banen, zeg, zal eenmaal, zal
Ooit zijn het eind van uw gestaadgen brand,
Gij diamant in 't holle van een hand?    

Albert Verwey (1865-1936)


Verkenning

Ik hoorde stemmen van een vreemd bestaan,
Rondom in duizend geheimzinnigheden,
Géniën voelde ik zoetjes tot mij treden
En schuw op donzen voetjes henengaan...

Ik weet niet - zeiden zij wat zal vergaan?
Spélden zij wat daar kome na dit heden?
Brachten zij tonen uit een vér verleden?
Ik weet niet - of was alles droom of waan?

't Kan zó niet zijn! - Eér heeft de stilte een taal
Dan aller zomervooglen lied in 't woud
Dat onverstaanbaar van de takken glijdt -

O, ik geloof óns wordt in eenzaamheid
Somwijlen een mysterie toevertrouwd...
Dat wij vergeten moeten - telkenmaal.

Jan Veth (1864 - 1925)




Wedergeboorte

Toen, in een mist aan een oever,
dit lichaam leeg lag, en brak
den grond der ziel een vuur uit
dat de wereld in vlammen stak.

Afgronden braken open
hemelen sloten dicht;
van grond tot wolken sloeg er
een rode orkaan van licht

Ik vluchtte, mijn handen geslagen
tegen mijn aangezicht...

Ik weet niet hoe ik weervond
een weg, die verloren was;
ik kwam aan een glinsterend water
en bloemen en zacht gras;
daar speelde God met een kind, dat
nog niet geboren was.

Ik dacht een tijding te staamlen:
'De wereld is vergaan'...
God sprak: 'Wat mijn stem niet doen kon
dat heeft mijn vuur gedaan;
gij kwaamt. Ga naar het water;
uw hoofd is nog zwart van roet,
en was er van uw handen
die vegen as en bloed.'

Toen vroeg het kind: 'wat is dat:
de wereld?' en God zei
blij na bedroefd herdenken:
'De wereld is voorbij.'

En toen tot zichzelven: 'nu blijven
zij beiden weer bij mij.'

Ik wies mij in 't glinsterende water;
God speelde met het wicht...
ik legde mij in de bloemen;
mijn ogen vielen dicht

Toen ik ontwaakte lag ik
in licht en bloemen alleen;
vreemd en verzaligd zag ik
over een water heen.

A. Roland Holst (1888 - 1976)



Licht op zee

ten opzichte van dat
ene licht op zee
een schip
staan alle sterren stil
tenzij ze vallen
bedrogen door het licht
van de ene ster reeds
eeuwen gevangen en nog
te zien
blootsoogs

zien wat er niet meer is
omdat het er nog is

zo valt ook de mens
in het ogenblik de
eeuwigheid in

Bert Schierbeek (1918 - 1996)


Eden

Het leven in de Hof van Eden
was te mooi om waar te wezen

De zon kwam op de zon ging onder
De tijd was nog niet uitgevonden

Er was hemel er was aarde
Er was lucht en er was water

In het bos de wilde beesten
Er was Adam er was Eva

Ze leefden met elkaar in vrede
Zonder doel en zonder reden

Ze kenden oorzaak noch gevolg
Er was toekomst noch verleden

Ze waren en dat was genoeg
Te zijn zonder het te weten

Jules Deelder (1944-2019)



Verzoendag

Het heilige gebeurt. Ik heb geraakt
grenzen van God en mens en dier.
Voorhangsel scheurt. Het heilige is hier.
Het heilige der heiligen ontwaakt.

Ik word geheel met u gelijk gemaakt.
Leven en dood staan niet meer op een kier.
De wanden draaien open van de vier
hemelgewesten. Gij zijt losgehaakt

van het papier, dat u gebonden hield
aan lettertekens, die tesamen stonden
om wat zij wisselend van u bevonden;

spel door zichzelve ritselend bezield
tot zoveel vuur, dat er geen vezel blijft
tussen wat is en wat er over schrijft.


Gerrit Achterberg (1905- 1962)


In het heelal

In het heelal is altijd wat te doen.
Sterren planeten razen door elkaar
en moeten in banen worden geleid.

Melkwegstelsels in kaart gebracht
en onderhouden, clusters uiteen-
gerafeld. Altijd druk, altijd druk.

En dan die reizigers,
altijd hun geliefden kwijt, altijd weer.
Kosmische stormen trotserend
zweven zij die grote ruimte in
en vereenzamen.

Er valt gelukkig ook te lachen.
Lekker ineens verdwijnen
in zo'n sympathiek zwart gat:
eeuwig geborgen. Maar dan.....

Een twee drie supernova hoepla,
daar ben ik weer.
Daag.

Ruben van Gogh (1967)


Het veerhuis

Als langs de duisterende waterbaan
de veerboot aan de meerpaal is gebracht,
begint het rijkste wat ik ken: te nacht
hoor ik het water aan de schoeiing slaan.

Diep ingenesteld in het donker huis
lig ik te luist'ren naar die trage klop;
en een verbeiden richt zich langzaam op,
speurend - het hart wordt in de stilte thuis.

En wéér hervindt het, door de stroom bespeeld,
zijn ondoorgrondelijk en diep bezit, -
van hemel en rivierland rijst het beeld;
de dag is heerlijk, heerlijker is dit

verholene, wat de daggezichten bindt:
één blinde kern, die schoksgewijs ontstaat, -
en het vertragen dan tot diep beraad
als woord na woord te fluisteren begint.

Daarbuiten leeft de stroom, waarover wijd
der sterrebeelden pracht is opgegaan;
door 't venster waait een reuk van water aan, -
ik weet geen naam voor dèze zaligheid.

Ida Gerhardt (1905 -1995)


Eb

Ik trek mij terug en wacht.
Dit is de tijd die niet verloren gaat:
iedre minuut zet zich in toekomst om.
Ik ben een oceaan van wachten,
waterdun omhuld door 't ogenblik.
Zuigende eb van het gemoed,
dat de minuten trekt en dat de vloed
diep in zijn duisternis bereidt.

Er is geen tijd. Of is er niets dan tijd?

Vasalis (1909 - 1998)


De wandeling

Elk goed werk is een trilling in 't heelal -
Het werk vergaat, maar in de wereld leeft
Onsterfelijk de beweging die het schiep.
Verwijd tot verre cirkels, en een kiem.
De kiem der ziel die 't schiep
bloeit uit, werpt zaad,
Onzichtbaar, dat een nieuwe kunst bevrucht.

P.N. van Eyck (1887 - 1954)


Droom-Huis

Weet ook gij dat stille diepe huis?
Achter brede blinde poort
Kruisen eindeloze gangen en portalen
Waar men tijdeloze tijden kan verdwalen
Tusschen echo's die men klaar vermoedt en nimmer hoort.
Weet ook gij dat stille diepe huis
Door welks schaduwige vree
Voet zo licht en onvermoeibaar stijgt en daalt langs tree na tree?
En zijn plotselingen helle kaamren op de maanbeglansde zee?

In de koele en verzielde toon
Staan de dingen stil en schoon
Dingen zonder naam, maar zo vertrouwd
Dat wij geen behoefte voelen
Hen met namen te bedoelen,
En geen klokken tellen tijds verloren goud...

U bedenken daar is u beminnen
Zuiverder dan met de blijde zinnen,
Op een dieper en ontroerder wijs
Dan u nacht of dagen kunnen geven: -
Weet ook gij dat schemerlicht paleis
Tussen dood en leven?

P.C. Boutens (1870 - 1943)


Ode

Fragment uit: Intimations of Immortality from Recollections of Early Childhood

Our birth is but a sleep and a forgetting:
The Soul that rises with us, our life's Star,
Hath had elsewhere its setting,
And cometh from afar:
Not in entire forgetfulness,
And not in utter nakedness,
But trailing clouds of glory do we come
From God, who is our home:
Heaven lies about us in our infancy!
Shades of the prison-house begin to close
Upon the growing Boy,
But he beholds the light, and whence it flows,
He sees it in his joy;
The Youth, who daily farther from the east
Must travel, still is Nature's Priest,
And by the vision splendid
Is on his way attended;
At length the Man perceives it die away,
And fade into the light of common day.

William Wordsworth. 1770–1850
















© 2019-2024 Alexandra Gabrielli
Terug naar de inhoud