Niet bezig zijn met jezelf
De zoon van Rabbi Hayyim van Zans*) was getrouwd met de dochter van Rabbi Eliezer. De dag na het huwelijk bezocht hij de vader van de bruid en zei: “Nu we familie zijn van elkaar kan ik je wel vertellen wat er knaagt aan mijn hart. Kijk! Mijn haar en baard zijn al wit geworden, maar ik heb nog geen boete gedaan!”
“0 mijn vriend”, antwoordde Rabbi Eliezer, “je denkt alleen aan jezelf. Waarom vergeet je jezelf niet en denk je aan de wereld?”
Wat hier wordt gezegd, lijkt in tegenspraak met alles wat ik tot nu toe heb verteld over de leer van het chassidisme. We hebben gehoord dat iedereen zijn eigen hart moet onderzoeken, zijn eigen weg moet kiezen, de eenheid van zijn wezen moet creëren, bij zichzelf moet beginnen; en nu wordt ons gezegd dat de mens zichzelf moet vergeten. Maar als we dit gebod nader onderzoeken, merken we dat het niet alleen in overeenstemming is met andere geboden, maar past in het geheel als een noodzakelijke schakel, als een noodzakelijke fase, in een specifieke reeks. Men hoeft slechts één vraag te stellen:
“Waarvoor?” Waarvoor moet ik mijn weg kiezen? Waarvoor moet ik mijn wezen tot een eenheid smeden? Het antwoord is: Niet voor mezelf. Daarom was het vorige gebod: begin met jezelf. Met zichzelf beginnen, maar niet met zichzelf eindigen; bij zichzelf beginnen, maar niet zichzelf tot doel stellen; zichzelf begrijpen, maar niet met zichzelf bezig zijn.
We zien hoe een zaddik, een wijs, vroom en vriendelijk man, zichzelf op zijn oude dag verwijt dat hij nog niet tot ware inkeer is gekomen. Het antwoord dat hij krijgt is blijkbaar ingegeven door het idee dat hij zijn zonden sterk overschat en de boete die hij al gedaan heeft sterk onderschat. Maar wat Rabbi Eliezer zegt, gaat verder dan dit. Hij zegt, in heel algemene zin: “Blijf niet piekeren over wat je verkeerd hebt gedaan, maar zet de zielskracht die je nu verspilt aan zelfverwijt in voor een zodanige actieve relatie met de wereld als waarvoor je bestemd bent. Je moet niet met jezelf bezig zijn, maar met de wereld”.
Allereerst moeten we goed begrijpen wat hier gezegd wordt over bekering. Het is bekend dat in de joodse opvatting van de weg van de mens de bekering centraal staat. De bekering is in staat een mens van binnenuit te vernieuwen en zijn positie in Gods wereld te veranderen, zodat hij die zich bekeert, wordt gezien als staande boven de perfecte zaddik, die de afgrond van de zonde niet kent. Maar bekeren betekent hier iets veel groters dan berouw hebben en boete doen; het betekent dat een mens die verdwaald was in het doolhof van het egoïsme, waar hij zichzelf altijd als doel had gesteld, door een omkering van zijn hele wezen een weg naar God vindt, dat wil zeggen een weg naar de vervulling van de bijzondere taak waarvoor hij, deze bijzondere mens, door God bestemd is. Berouw kan slechts een aansporing zijn tot zoʼn actieve omkering; wie zich blijft bezighouden met berouw, wie zich kwelt met de gedachte dat zijn boetedoening niet voldoende is, onttrekt zijn beste krachten aan het werk van de omkering. In een preek over de Grote Verzoendag waarschuwde de rabbijn van Ger tegen zelfpijniging:
“Wie kwaad gedaan heeft en daarover praat en er voortdurend aan denkt, werpt het onedele dat hij gedaan heeft niet uit zijn gedachten; en waarover men denkt, daarin vertoeft men, zijn ziel ligt geheel en al in wat men denkt, en zo vertoeft hij in onedele dingen. Hij zal zich zeker niet kunnen omkeren, want zijn geest wordt grof en zijn hart koppig, en bovendien kan hij door somberheid worden overmand. Wat wil je? Hark het vuil bij elkaar op de ene manier, hark het bij elkaar op een andere manier - het zal altijd vuil blijven. Heb ik gezondigd, of heb ik niet gezondigd - wat levert het de Hemel op? In de tijd van mijn gepieker zou ik parels kunnen rijgen tot vreugde van de Hemel. Daarom staat er geschreven:
‘Keer je af van het kwade en doe het goede’ - keer je er volledig van af, sta er niet bij stil, en doe het goede. Heb je kwaad gedaan? Ga er dan tegenin door het goede te doen”.
Maar de zin van ons verhaal gaat verder. Wie zichzelf onophoudelijk kwelt met het idee dat hij nog niet voldoende boete heeft gedaan, is in wezen bezig met de redding van zijn ziel, met zijn persoonlijk lot voor de eeuwigheid. Door dit doel te verwerpen, trekt het chassidisme louter een conclusie uit de leer van het jodendom in het algemeen. Een van de belangrijkste punten waarin het christendom verschilt van het jodendom is dat het de verlossing van ieder mens tot het hoogste doel maakt. Het jodendom beschouwt ieders ziel als een dienend lid van Gods Schepping, die door het werk van de mens wordt tot het Koninkrijk Gods; geen enkele ziel heeft haar doel in zichzelf, in haar eigen verlossing. Weliswaar moet elke ziel zichzelf kennen, zichzelf zuiveren, zichzelf vervolmaken, maar niet omwille van zichzelf, noch omwille van haar tijdelijke geluk, noch omwille van haar eeuwige gelukzaligheid - maar omwille van het werk dat zij voor de wereld moet verrichten.
Het nastreven van het eigen heil wordt hier slechts beschouwd als de sublieme vorm van zelfzucht. Zelfzucht is wat het chassidisme heel nadrukkelijk verwerpt, en vooral in het geval van de mens die zijn eigen ik heeft gevonden en ontwikkeld. Rabbi Bunam zei: Er staat geschreven: “Nu nam Korach”. Wat nam hij? Hij wilde zichzelf nemen - daarom kon niets wat hij deed van enige waarde zijn. Daarom stelde Bunam de eeuwige Korach tegenover de eeuwige Mozes, de ʻbescheiden’ mens, wiens daden niet op zichzelf gericht zijn. Rabbi Bunam leerde: “In elke generatie komen de ziel van Mozes en de ziel van Korach terug. Maar als eenmaal, in de toekomst, de ziel van Korach bereid is zich over te geven aan de ziel van Mozes, zal Korach verlost worden”.
Rabbi Bunam beschouwt als het ware de geschiedenis van de mensheid op haar weg naar verlossing als een proces waarbij twee soorten mensen betrokken zijn, de hoogmoedigen, die, al is het soms in de meest verheven vorm, aan zichzelf denken, en de bescheidenen die in alles aan de wereld denken. Alleen als hoogmoed zich onderwerpt aan bescheidenheid, kan deze worden verlost; en alleen als deze is verlost, kan de wereld worden verlost.
Na Rabbi Bunams dood zei een van zijn discipelen - de eerder genoemde Rabbi van Ger, uit wiens preek ik op Grote Verzoendag een paar zinnen citeerde: “Rabbi Bunam bezat de sleutels tot alle firmamenten”. En waarom niet? Aan de mens die niet aan zichzelf denkt, worden alle sleutels gegeven”.
De belangrijkste leerling van Rabbi Bunam, een waarlijk tragische figuur onder de zaddikim, Rabbi Mendel van Kotzk, zei eens tegen zijn gemeente: “Wat vraag ik uiteindelijk van jullie? Slechts drie dingen: niet heimelijk buiten uzelf kijken, niet heimelijk naar anderen kijken, en u niet op uzelf richten”. Dat wil zeggen: ten eerste dient iedereen zijn eigen ziel in haar eigen bijzonderheid en op haar eigen plaats te bewaren en te heiligen, en niet afgunstig te zijn op de bijzonderheid en de plaats van anderen; ten tweede behoort iedereen het geheim in de ziel van zijn medemens te respecteren, en er niet met schaamteloze nieuwsgierigheid binnen te dringen en ervan te profiteren; en ten derde behoort iedereen, in zijn verhouding tot de wereld, ervoor te waken zichzelf als doel te stellen.
Noot
*) Nowy Sacz ligt in West-Galicië
Niet bezig zijn met jezelf is het vijfde hoofdstuk uit het boek Der Weg des Menschen (De weg van de mens) geschreven door Martin Buber en gepubliceerd in 1948. Het boek is gebaseerd op een lezing die Buber in 1947 hield in Nederland, in Bentveld tijdens een Woodbrookers bijeenkomst. Buber beschrijft wat volgens hem essentieel was voor het leven van de Oost-Joodse chassidiem. Het chassidisme is een Joodse religieuze beweging die eind achttiende eeuw in Polen ontstond. Grondlegger is Yisroel ben Eliezer (1698 – 1760), beter bekend als de Baal Sjem Tov.
Martin Buber, geboren in Wenen in 1878 (overleden in 1965) groeide op in Lemberg, Galicië, het tegenwoordig Lviv (Oekraïne). Hij vertaalde talrijke vertellingen en tradities van het chassidisme naar het Duits en maakte ze op die manier bekend. In het bijzonder getuigt daarvan zijn indrukwekkende, omvangrijke tekstverzameling Die Erzählungen der Chassidim (De vertellingen van de chassidiem).
Een bekende uitspraak van Buber is “De echte strijd gaat niet tussen Oost en West, of kapitalisme en communisme, maar tussen onderwijs en propaganda”.