RUDI POLDER EN HET
VERLICHTE IMPRESSIONISME
VERLICHTE IMPRESSIONISME
Het zeegezicht als innerlijk landschap
Rudi Polder (1926 – 2016)
Door Alexandra Gabrielli
(Artikel gepubliceerd in 1986)
Al jaren lang ontdekt hij elke dag de zee weer opnieuw. Gezeten aan een baai van de Middellandse Zee schildert Rudi Polder de eeuwig wisselende stemmingen van het licht over het water. Het onderscheid tussen innerlijk en uiterlijk landschap is daarbij voor hem verdwenen. De zee, dat licht, dat is hijzelf.
Elke dag rijdt hij in een grote Mercedes-bus van acht meter lang naar de zee om te gaan schilderen. Dag na dag herhaalt hij de tien kilometer lange autorit van zijn woonplaats naar de zee, en telkens ontdekt hij de zee opnieuw. Het resultaat is een ongelooflijke produktie aan schilderijen met alle mogelijke variaties in kleur en kleurverdeling, waarop soms een enkele scheidslijn de enige ʻfiguur’ is. Zijn doeken - landschappen? - zijn leeg, de ruimte zelf. Hij schildert een werkstuk in één keer, à la prima, en wanneer je ze één voor één aan je oog ziet voorbijgaan, ontstaat een serie met honderden luchten en zeeën die de stemmingen van zichzelf en van hun schepper weerspiegelen.
Rudi Polder woont met zijn vrouw Wally sinds vijftien jaar in het zuiden van Frankrijk, in Roquefort-les-Corbières, Languedoc, midden tussen de wijngaarden. Daar bouwde hij met eigen handen uit een voor een habbekrats gekochte ruïne een schitterend huis met atelier en expositieruimte.
Vruchtenbomen, zoals abrikozen-, perziken- en amandelbomen omringen het gehele complex en de indertijd geplante cypressen reiken nu tot vijf meter hoog.
Hij vertelt me dat zijn huidige schilderijen moeilijk te verkopen zijn. Dit in tegenstelling tot Polders vroegere werk, waar hij altijd veel succes mee oogstte, vooral in Zweden. Maar, hij gaat stug door met zijn innerlijke landschappen, met de leegte, de ruimte, de kleuren, het licht: “Dat moment, die stemming, wil ik in één keer vasthouden”.
Zijn werken worden steeds eenvoudiger, steeds ʻzuiverder’, en je vraagt je af of er straks nog wel iets op het doek overblijft om te beschouwen? “De mensen denken misschien wel: ze stellen niets voor, maar ik denk dat men de innerlijke waarde ervan dan niet aanvoelt. Ze zijn ruimte en licht, twee spirituele symbolen. Kinderen die mijn werk zien reageren meestal heel spontaan. Eén riep onlangs uit: Kijk eens, dat is de lente. En een ander: Dat is de oneindigheid. Licht is het leven zelf. Er bestaat niets zonder licht en als er geen licht is, is er ook geen kleur. Kleur is tot leven gekomen licht”.Wat betekent de ruimte voor jou?
“Alles wat wij zien, maakt deel uit van ons gedachtenpatroon. De dingen die wij zien vormen het decor van onze gedachten. Als wij ons bewust worden wat de werkelijkheid voor ons betekent, gaat ze leven. Leven is het functioneren van die werkelijkheid. De ruimte is dus de dingen doordringen, de werkelijkheid doordringen met je gedachten, en één zijn met de dingen. Het is een creatief proces waarin je steeds bezig moet zijn, want als je dat niet doet, verstar je. Je moet steeds met nieuwe ogen naar de dingen kijken en steeds open staan. Daar ben ik de hele dag mee bezig, vooral als ik schilder natuurlijk, maar ieder mens zou dat moeten doen: de dingen zien zoals ze zijn en ze beleven als iets nieuws, als zijnde het nú, als zijnde het leven zelf. De meeste mensen echter nemen er niet de tijd voor, omdat ze afgeleid worden. Enerzijds door de ʻstruggle for life’, anderzijds uit onbewustheid. Meestal kijken we heel egoïstisch naar de dingen, en niet meer uit verwondering. Als je het goed beschouwt, staat de hele wereld op haar kop en je wordt wel eens weemoedig en droevig als je dat allemaal om je heen ziet. We beseffen niet dat we een vrije wil hebben en ons eigen leven kunnen beïnvloeden. Dat dat wel kan, ontdekte ik in de jaren vijftig toen ik Sartre bestudeerde. De mens kan van zijn leven maken wat hij wil en altijd weer vanuit het Niets beginnen en zijn leven een positieve wending geven. Maar ik ga toch door met schilderen, ik kan niet anders, omdat ik des te meer de betrekkelijkheid van het mensdom zie. Begrijpen we eigenlijk nog wel wat echt leven is?”
Wat is voor jou de mens?
De mens is de ervaringen die hij meemaakt. Dat is voor iedereen uiteraard verschillend. Ik kan dus enkel voor mijzelf spreken, hoe ik het menszijn ervaar. Ik zie dan alleen het gevoelsleven, dat in wezen spiritueel is. Zelfs het sensuele ligt op het spirituele vlak, want anders heeft het geen waarde en is het slechts een gebruiksvoorwerp geworden. Om dat zuiver te beleven, moet je er altijd mee bezig zijn, om werkelijk mens te zijn. Je kunt dat geen moment in de steek laten: het steeds openstaan voor anderen, voor de indrukken die je ondergaat en je die bewustmaken en verwerken en omvormen tot een uiting die zuiver is. Eigenlijk ben je steeds bezig met het kanaliseren van die werkelijkheid waarin je leeft. Krishnamurti zei dat je jezelf kunt beschouwen als een rivier waar doorheen het leven stroomt. Het leven is een keuze. Op een gegeven moment moet je je afvragen: wat doe ik? Moet ik enkel voor het geld werken, of moet mijn leven ook nog een innerlijke inhoud hebben en als je echt voor het innerlijke leven kiest, is er geen weg terug meer".
Als je ’
s morgens naar zee gaat, wat voel je dan?
“Ik voel dan de oorsprong van het bestaan. Als ik op het strand sta en ik zie daar de zee voor me liggen, met al die glinsteringen en kleurverschillen, die in de golven zijn, de einder die zich verschuilt in de ochtendmist en daarboven de hemel, het blauw van onze ozon- en zuurstoflaag, dan voel je iets, ook in jezelf, dat je daartoe behoort. Dat jij dat bent, dat jij je dat stukje bewust wordt. Kijk, een van de essenties van het schilderen is de werkelijkheid geestelijk te zien, te vergeestelijken in een schilderij, anders heeft schilderen geen zin. Dan kun je net zo goed een foto maken. Maar, als je de werkelijkheid met je geestesoog beschouwt, dan zie je dat de werkelijkheid een abstract element heeft. Eigenlijk is de werkelijkheid abstract. Er is een vibratie in je gevoelsleven en je voelt je één met de wereld om je heen. Dat wil ik elk moment voelen. Ik heb dat ook wel als ik naar een mens kijk, of een dier, of een voorwerp. Ik voel mij een deel van dat alles. Dat had ik vroeger ook al, ik heb dat mijn hele leven al gehad. Helaas hebben veel mensen een gevoel van afgescheidenheid. Ik heb ook wel momenten gekend waarop ik mezelf voelde uitdijen, alsof mijn hoofd groter wordt, of mijn handen, en dat mijn hele lichaam de ruimte inneemt. Dat heb ik verscheidene keren meegemaakt. Ik kan dat zelf niet verklaren”.
Activist met pen en penseel
Foto links: Rudi Polder in 1986
Rudi Polder werd in 1926 in Scheveningen geboren, als zoon van de schilder Gerrit Polder, die wel “de laatste Nederlandse impressionist” wordt genoemd. Gerrit Polder was van beroep kapper, maar schilderde in zijn vrije tijd. Na de oorlog gaf hij het kappersvak eraan en wijdde zich geheel aan de schilderkunst. Het gezin had het voor de oorlog niet breed en Polder vertelt dat hij en zijn twee broers vaak “oud brood moesten eten, dat maar de helft kostte. We aten maar één keer in de week vlees en in de zomer liep ik soms zonder schoenen op straat. Maar, ik heb wel een fijne jeugd gehad. Mijn ouders lazen in 1930 al de boeken van Krishnamurti. lk heb dus geen ballast meegekregen van christelijke bangmakerij, van een wraakzuchtige god”.
De jonge Polder begon al vroeg te tekenen, en met het schrijven van gedichten, mede onder invloed van zijn buurman, de dichter Martinus Nijhoff, die hem les gaf in sonnet-vorming. Polder typeert zichzelf dan ook altijd als dichter-schilder. Die combinatie droeg ertoe bij dat hil in 1946 ʻgeestelijk ongeschikt’ werd verklaard voor militaire dienst. Daar had Polder het wel op aangestuurd in een serie brieven aan de afdeling Militaire Zaken van Den Haag, waarin hij de reden van zijn dienstweigeren uiteenzette: “lk kan mij herinneren hoe ik als zeer kleine jongen reeds gesprekken met mijn vader had en hoe hij me wees op de waarheid van het leven en hoe die te volgen door eenvoudig en eerlijk te handelen. En reeds op mijn zevende jaar begon ik gedichten te schrijven, waarmee ik tot op heden ben doorgegaan en die willen zijn een levensroep tot mijn medemensen om óók die waarheid te gaan volgen en gelukkig te zijn”.
Toen de oorlog voorbij was, ging Polder op reis, naar België, Frankrijk, ltalië, Spanje. Onderweg tekende hij portretten om in zijn levensonderhoud te voorzien en als hij zonder tekenpapier zat, vroeg hij papier aan de slager: “Op die manier heb ik zes jaar lang geleefd, zwervend met mijn rugzak en almaar tekenend. lk ben tot in Lapland gekomen”.
ln 1953 vestigde Polder zich in Marseille waar hij in het huwelijk trad met een Française: “lk heb daar veel meegemaakt en daar de ellende van de maatschappij leren kennen. Er heerste in Marseille een onvoorstelbare armoe. Ik kwam er in contact met de onderwereld, de prostitutie, de alcoholisten die in kartonnen dozen sliepen met een krant over zich heen. lk heb daar de verschrikkingen van het leven gezien en ervaren hoe mensen elkaar behandelen en hoe ze hun dagelijks brood probeerden te bemachtigen. Hoe vreselijk was dat”.
ln 1957 liet Polder zich van zijn vrouw scheiden: “lk stond met één deken op straat. lk heb mijn werk verkocht voor 1500 francs en met dat geld ben ik weggegaan naar Nederland om weer opnieuw te beginnen. Twee laar lang ben ik depressief geweest, want ik hield veel van mijn vrouw, maar haar hele familie keerde zich tegen mij omdat men vond dat ik niet genoeg geld verdiende. Zij was daar op den duur niet meer tegen bestand. lk ben toen een tijdje verhuizer geweest en heb zeer zwaar lichamelijk werk verricht, hard gesjouwd. lk wilde me op die manier weer geestelijk gezond maken. Onder de verhuizers werd ik ʻde filosoofʼ genoemd, want ik praatte altijd veel met de mensen”.
Zeegezichten
Beleving van de waarheid
De ontmoeting met Wally, Polders huidige vrouw, werd een keerpunt in zijn leven. Hij begon weer te schilderen en met haar een nieuw bestaan op te bouwen, wederom in Frankrijk, maar nu in Roquefort-des-Corbières, in de Languedoc: “lk kon niet meer buiten de Franse kust”.Polder heeft ook nog een atelier gehad aan de Nederlandse kust, aan de Wassenaarse Slag, waar hij regelmatig zijn vroegere leraar Paul Citroen, ontmoette met wie hij hele gesprekken voerde.
Het werk van Polder is regelmatig geëxposeerd, zowel in binnen- als buitenland. Vooral in Zweden is hij een begrip geworden, waar hij overigens veel lof oogstte met zijn nieuwe werk in de zomer van 1985.
Zijn tentoonstellingen gingen soms gepaard met ʻhappeningsʼ. In 1952 presenteerde hij in Den Haag ʻHet Ding’, dat hij een mijlpaal in zijn leven noemt: “De tentoonstelling bestond uit alledaagse voorwerpen, zoals een melkfles, een haring in een vogelkooi, een matras, gewone dingen uit ons leven. lk wilde duidelijk maken dat dat het leven is. De expositie werd geopend door een paar blikken ananas te openen, die ik aan de dames heb gepresenteerd, de heren kregen melk of karnemelk. Dat was toen mijn filosofie. Later is die tot ʻkunst’ gebombardeerd. De pop-art is uit een dergelijke filosofie voortgekomen; maar toen ik daarmee bezig was, bestond de pop-art nog niet”.
Eind jaren zestig kwam Polder weer in actie en organiseerde hij een ʻanti-kitsch manifestatie’. Hij vond dat de mensen wakker geschud moesten worden vanwege hun wansmaak die in de kunsthandel heerste. De fabrieksmatige kunst, die uiteraard geen kunst is, was Polder een gruwel, en verontwaardigd verkocht hij zijn eigen schilderijen voor honderd gulden per stuk, onderwijl brieven sturend naar de toenmalige minister van WVC, Marga Klompé.
Dat Polder een activist met pen en penseel is, blijkt o.m. nog uit een poging de bouw van een Franse atoomfabriek tegen te houden. Aan de hand van schetsen van een bevriende Deense architect lanceerde hij het plan een kapel te bouwen in de vorm van de ʻbiddende handen van Rodin’ op het terrein van de toekomstige fabriek. Zijn inspanningen om steun te krijgen voor het plan, tot de aartsbisschop van Nîmes toe, mochten helaas niet baten.
Onlangs was Polder weer bezig plannen te smeden voor een tentoonstelling over geweldloosheid, daarmee aantonend dat hij nog steeds het in zijn jeugd aanvaarde ʻgeestelijk ambtʼ uitoefent, dat hij aldus verwoordde in de hier eerder genoemde brief n.a.v. zijn dienstweigering vlak na de oorlog:
"... de onbevangen in het Nu levende mens is scheppend en niet dodend... De levenskunstenaar zal ten eeuwige dage weigeren te vechten tegen een zogenaamde vijand of zich in een apparaat begeven dat vernietiging van deze mensenlevens als oogmerk heeft. Wat het leven van den levenskunstenaar zelf betreft, gaat het bij hem alleen om de beleving van de waarheid, die steeds voor hem in het eeuwig Nu is”.
De hier gereproduceerde schilderijen en tekeningen zijn te koop. Schilderij 80 x 70 cm, olieverf op doek, prijs ƒ 2500. Tekening 70 x 55 cm O.I. inkt op papier, prijs ƒ 850.
Van half november tot half december a.s. wordt werk van Rudi Polder tentoongesteld in de nieuwe Haagse galerie 'Kadans’, Maziestraatje 13.
De tentoonstelling wordt feestelijk geopend ter gelegenheid van Polders zestigste verjaardag. Deze overzichtstentoonstelling laat eveneens vroeger werk zien
De tentoonstelling wordt feestelijk geopend ter gelegenheid van Polders zestigste verjaardag. Deze overzichtstentoonstelling laat eveneens vroeger werk zien
___________________
opnieuw vertrouwd
is het al verre strand
als ik over de golven
omkijk uit de boot
___________________
als ik over de golven
omkijk uit de boot
___________________
__________________________________________________________________________________________
Op zaterdag 23 november 1991 heette Alexandra Gabrielli het verzamelde publiek in Galerie Arti Forum in Voorburg hartelijk
welkom voor de opening van de tentoonstelling van werk van Rudi Polder, die werd gehouden ter gelegenheid van zijn 65ste verjaardag
welkom voor de opening van de tentoonstelling van werk van Rudi Polder, die werd gehouden ter gelegenheid van zijn 65ste verjaardag
Geachte aanwezigen,
Rudi schildert en tekent aI vijftig jaar jaar. Dat is een mijlpaal. Maar behalve schilder en tekenaar, is Rudi ook dichter. Op zijn twaalfde jaar begon hij met dichten, onder leiding van zijn buurman, de dichter Martinus Nijhoff, die Rudi les gaf in sonnet-vorming. Vanaf die leeftijd heeft Rudi naast duizenden schilderijen ook twintig gedichtenbundels geschreven, waarvan een in het Frans, en die hij soms illustreerde met tekeningen en aquarellen.
Dat geldt vooral voor zijn zeegezichten die hem zo dierbaar zijn en waarvan hij vaak het gevoel heeft dat de toeschouwer ze niet begrijpt. Nu moet je een schilderij niet begrijpen, zou u zeggen, je moet een schilderij aanvoelen, en dat is wat Rudi ook eigenlijk bedoelt. Maar, je hebt daar natuurlijk wel een orgaan voor nodig, voor dat aanvoelen. Zijn zeegezichten beschouwt Rudi als de kroon op zijn kunstenaarsschap, zo heeft hij mij laten weten. De zeegezichten vormen het laatste stadium van zijn ontwikkeling als schilder. Dat zei hij mij tenminste vorig jaar. Maar, bij ons weerzien, acht maanden later, bleek dat laatste stadium een voorlaatste stadium te zijn en een opstap voor iets nieuws en anders.
We zien op deze tentoonstelling dat Rudi diverse stadia heeft doorlopen. Op zijn zestiende schilderde hij à la Breitner, donker, en dat is niet verwonderlijk. Rudiʼs vader, Gerrit Polder, was leerling van de Haagse School geweest. Hij wordt wel de laatste Nederlandse impressionist genoemd. Rudi onderging daarnaast de invloeden van Cézanne, Monet, Utrillo, Laurens van Kuik en van zijn leraar op de kunstacademie in Den Haag, Paul Citroen. Rudi wierp zich op het pointillisme, in de jaren vijftig, maar in de jaren zestig begon hij in vlakken te werken, al bijna abstract. De lijn die we door zijn werk steeds kunnen waarnemen is ... licht. Hij werd daartoe allereerst geïnspireerd na het zien van het werk van de Engelse kunstenaar William Turner die goochelde met licht, kleur, nevelen en watermassaʼs. Rudi tilde als het ware een detail uit Turners werk en ging daarmee op zijn eigen manier aan de gang. Met perioden van onderbrekingen, waarin hij soms helemaal niet meer schilderde, zal Rudi zich altijd bezighouden met dat licht schilderen. Ik zal een paar van die onderbrekingen noemen.
In de jaren vijftig hield Rudi een happening in Den Haag met de titel ʻHet Ding’. Dat was de titel van een gedichtenbundel waarbij een expositie werd ingericht van alledaagse voorwerpen. Deze expositie kunnen we als een voorloper van de pop-art beschouwen. In de jaren zestig trad Rudi op bij een anti-kitsch manifestatie, ook in Den Haag. Doel daarvan was het wakker schudden van de mensen vanwege hun wansmaak in de kunsthandel en tegen de fabrieksmatige kunst. Als protest daartegen zond hij brieven naar de toenmalige minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, Marga Klompé en verkocht Rudi zijn eigen schilderijen voor honderd gulden per stuk, op straat in het openbaar. Een andere actie van hem was een poging de bouw van een Franse atoomfabriek tegen te houden. Met een bevriende Deense architect lanceerde hij het plan een kapel te bouwen op het fabrieksterrein in de vorm van ʻbiddende handen van Rodin’. Zíjn inspanningen leidden hem zelfs tot de aartsbisschop van Nîmes om hem te steunen in zijn plan.Tja, Rudi als activist, als protesterende kunstenaar. Dat lijkt in regelrechte tegenspraak met zijn serene, stille en lichte zeegezíchten, waarop het tegendeel van actie en bemoeienis en maatschappelijke betrokkenheid valt waar te nemen.
Ze zijn twee kanten, of twee stromingen in de persoon Rudi. Het protesteren is altijd al in hem geweest. Hij begon er al mee toen hij werd opgeroepen voor militaire dienst. In een brief aan de Afdeling Militaire Zaken van Den Haag schreef hij dat hij dienst zou weigeren. Hij was immers een kunstenaar en hij legde uit hoe hij over het kunstenaarschap dacht. Hij koesterde daarover hoge verwachtingen. Hij schreef: “Ik kan mij herinneren hoe ik als zeer kleine jongen reeds gesprekken met mijn vader had en hoe hij me wees op de waarheid van het leven en hoe die te volgen door eenvoudig en eerlijk te handelen. En reeds op mijn zevende jaar begon ik gedichten te schrijven, waarmee ik tot op heden ben doorgegaan en die willen zijn een levensroep tot mijn medemensen om óók die waarheid te gaan volgen en gelukkig te zijn”.
Ze zijn twee kanten, of twee stromingen in de persoon Rudi. Het protesteren is altijd al in hem geweest. Hij begon er al mee toen hij werd opgeroepen voor militaire dienst. In een brief aan de Afdeling Militaire Zaken van Den Haag schreef hij dat hij dienst zou weigeren. Hij was immers een kunstenaar en hij legde uit hoe hij over het kunstenaarschap dacht. Hij koesterde daarover hoge verwachtingen. Hij schreef: “Ik kan mij herinneren hoe ik als zeer kleine jongen reeds gesprekken met mijn vader had en hoe hij me wees op de waarheid van het leven en hoe die te volgen door eenvoudig en eerlijk te handelen. En reeds op mijn zevende jaar begon ik gedichten te schrijven, waarmee ik tot op heden ben doorgegaan en die willen zijn een levensroep tot mijn medemensen om óók die waarheid te gaan volgen en gelukkig te zijn”.
Rudi vond dat hij als kunstenaar een ʻgeestelijk ambtʼ uitoefende, en daarmee sloot hij zich aan bij de oproep die Kandinsky in 1911 deed aan de kunstenaar, om spiritueel te zijn in de kunst, waarmee hij de abstracte kunst inluidde. Rudi vervolgde in die brief: “De onbevangen in het Nu levende mens is scheppend en niet dodend... Wat het leven van de levenskunstenaar betreft, gaat het bij hem alleen om de beleving van de waarheid, die steeds voor hem in het eeuwige Nu is...”
In plaats van in dienst te gaan, waarvoor Rudi ʻgeestelijk ongeschikt’ werd verklaard, vertrok hij voor een reis door Europa van na de oorlog: naar België, Italië, Spanje, onderweg portretten tekenend om in zijn levensonderhoud te voorzien. Hij deed dat zes jaar lang om tenslotte, zwervend met zijn rugzak, te eindigen in Frankrijk. Daar ging hij wonen. Over die periode in Franrkijk, waar hij tot 1957 woonde vertelt Rudi: “lk heb daar veel meegemaakt, de ellende van de wereld leren kennen. Ik woonde in Marseille, waar een onvoorstelbare armoede heerste. Ik kwam er in contact met de onderwereld en de zwervers. Ik heb daar echt verschrikkingen gezien en ervaren hoe mensen elkaar behandelen”.
Frankrijk zal tenslotte Rudiʼs tweede vaderland worden. Eind jaren zestig begon hij in Roquefort-des-Corbières, in de Languedoc, met zijn vrouw Wally aan de bouw van een eigen huis. Hij woont daar op een heuvel, die uitzicht biedt op de wijngaarden van het dorp. Er is daar veel licht. Er is daar tijdloosheid en intensiteit. Rudi heeft me de plek laten zien waar hij jarenlang, elke morgen vroeg naar toe trok om te schilderen, aan de stranden van de Middellandse Zee.
Hij heeft me laten zien hoe hij naar de lucht en het water keek, hoe hij vlakken zag en de lijn van de horizon, die beiden íneenvloeien tot ruimte. Hij streefde daar naar het Niets, naar het oneindige, en dat proces noemt hij de grootste ontplooiing van zichzelf … Hij zei: “De mensen denken misschien wel dat deze schilderijen van mij niets voorstellen, maar dat is niet zo. Ze zijn ruimte en licht”.
De zee is voor Rudi het lichtste van alles, een spiegel van de hemel. De zee is voor hem het symbool geworden van het eeuwige, levende licht. Het werk daar werd zijn levensadem. De zee, zegt hij, is het mooiste onderwerp dat je kunt kiezen als schilder. Hij vertrouwde me toe, dat hij er niet meer van af kwam: “Ik ben er zover in gegaan, dat ik me als een monnik voelde, die biddend aan de zee zích helemaal toewijdde aan de ruimte, mijn innerlijke ruimte”.Het zeegezicht is voor Rudi een innerlijk vergezicht, dat zich elke dag in een andere stemming vertoonde en dat moment wilde hij in één keer, op één doek, vasthouden.
We zien zijn schilderijen almaar ʻeenvoudigerʼ worden, steeds ʻzuiverderʼ in Rudiʼs eigen woorden, en, vraag je je af, zou er nog wel iets op het doek over blijven om te beschouwen, voor ons?
Nee, zegt Rudi, ik kon niet meer verder. “Ik zou tot wit zijn gekomen. Ik zou de werkelijkheid zelf alleen nog maar kunnen ondergaan, de werkelijkheid van het kunstenaar zijn. Dat had dus geen zin meer: schilderen. Maar wel zin had dit innerlijke bewustzijn: “Ik kon niet meer geven dan ik gegeven heb. Ik bleef bezig tot ik tot een wit doek kwam, een leeg doek waarop de zon scheen. Ik hoef niet meer te schilderen, wist ik. Het witte doek was volmaakt”.
Nee, zegt Rudi, ik kon niet meer verder. “Ik zou tot wit zijn gekomen. Ik zou de werkelijkheid zelf alleen nog maar kunnen ondergaan, de werkelijkheid van het kunstenaar zijn. Dat had dus geen zin meer: schilderen. Maar wel zin had dit innerlijke bewustzijn: “Ik kon niet meer geven dan ik gegeven heb. Ik bleef bezig tot ik tot een wit doek kwam, een leeg doek waarop de zon scheen. Ik hoef niet meer te schilderen, wist ik. Het witte doek was volmaakt”.
Al veel eerder daarvoor had Rudi geschreven: “Licht betast het doek waarop ik schilderen zou”.
Rudi Polder waagt zich aan een levensgevaarlijke opgave, schreef de criticus Ed Wingen in 1983: “Avondzon op Middellandse Zee is een levensgevaarlijk onderwerp die echter bij Rudi Polder een poëtische verbeelding krijgt in een uiterst licht palet, een blond verfgebruik”.
En een Zweedse criticus in 1985: “Er is geen twijfel mogelijk: lichter, warmer en liefdevoller dan Polders kunst kan er niet zijn”.
De Fransman Jean Thierry schreef in datzelfde jaar: “Een ander gegeven, nog minder zichtbaar, rust op de gezegende toestand van Rudi Polder om te over-beklemtonen en toch niet alles te zeggen: zulks is misschien alleen in de Oosterse kunst aanwezig”.
En een Zweedse criticus in 1985: “Er is geen twijfel mogelijk: lichter, warmer en liefdevoller dan Polders kunst kan er niet zijn”.
De Fransman Jean Thierry schreef in datzelfde jaar: “Een ander gegeven, nog minder zichtbaar, rust op de gezegende toestand van Rudi Polder om te over-beklemtonen en toch niet alles te zeggen: zulks is misschien alleen in de Oosterse kunst aanwezig”.
Maar, wat te beginnen met Rudiʼs opmerkingen dat hij niet meer hoefde te schilderen? Was hij nu een eenzame verdwaasde, die twinitg jaar lang zijn uiterste best deed tot de zuivere Leegte, het Niets, of het Witte Licht te komen?
Hij heeft het antwoord zelf al gevonden. Immers, in 1986 zei hij al tegen mij: “Een mens kan altijd weer vanuit het Niets beginnen”. Zijn laatste werken, ook hier te zien, tonen aan dat hij weer opnieuw is begonnen. Zijn witte licht begint uiteen te spatten in kleuren. Zijn verlichte impressionisme vloeit door in een psychologisch expressionisme. Hij begint weer aan het breken van het licht. Misschien zien we in de toekomst weer figuren verschijnen. Eén figuur is hij altijd blijven schilderen: zichzelf. Rudi heeft talrijke zelfportretten geschilderd die vanaf 2 december in Galerie Arti in Den Haag zijn te zien.
Ik wens u allen een goede rondgang langs de werken van Rudi en verklaar hiermee deze prachtige tentoonstelling in deze mooie galerie voor geopend!
Opgelucht lacht Alexandra Gabrielli naar Rudi. Hij blijkt ingenomen met de toespraak. 65 jaar van zijn leven zijn er gepasseerd